Online vrijheid van meningsuiting
In 2015 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de Delfi zaak een uitspraak gedaan omtrent de aansprakelijkheid voor user-generated-content op een online nieuwsportaal waarbij twee elementen een belangrijke rol spelen, namelijk (1) het vrijwaren van de vrije meningsuiting van gebruikers en (2) het bestrijden van onwettige uitlatingen die de persoonlijkheidsrechten van anderen schenden. In deze uitspraak oordeelt het Hof op basis van vier criteria dat (nieuws)websites, die niet voldoende maatregelen treffen om duidelijke haatuitingen en aanmoedigingen tot geweld van hun websites te verwijderen, aansprakelijk gesteld kunnen worden op basis van art. 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Naar aanleiding van dit arrest heb ik onderzocht in hoeverre er een verplichting rust op Facebook en Instagram om pornografische en haatdragende uitingen te blokkeren of te verwijderen en of het blokkeren of verwijderen van online pornografische of haatdragende uitingen door Facebook en Instagram in Nederland een gerechtvaardigde beperking op het recht van de vrijheid van meningsuiting vormt op grond van art. 10 EVRM.
Om tot beantwoording van mijn hoofdvraag te komen heb ik twee deelvragen geformuleerd, namelijk: (1) zijn Facebook en Instagram verplicht om in Nederland online pornografische en haatdragende uitingen te blokkeren of te verwijderen. Zo ja, in hoeverre en op basis waarvan zijn ze verplicht deze handelingen te verrichten; en: (2) Vormt het blokkeren of verwijderen van online pornografische en haatdragende uitingen door Facebook en Instagram op basis van hun communityrichtlijnen een gerechtvaardigde beperking op het recht op de vrijheid van meningsuiting op grond van art. 10 EVRM. Om tot beantwoording van mijn hoofdvraag te komen heb ik een literatuur- en jurisprudentiestudie inzake grondrechten uitgevoerd.
Uit de resultaten kan geconcludeerd worden dat er in Nederland geen wet is die een verplichting oplegt aan Facebook en Instagram om pornografische en haatdragende uitingen te blokkeren of te verwijderen. In de gevallen wanneer de communityrichtlijnen van Facebook en Instagram afwijken van de nationale wetgeving, zal volgens de minister een toetsing plaatsvinden op basis van de art. 7 Grondwet, art. 10 EVRM en art. 19 van het Internationaal Verdrag Inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (hierna: IVBPR) om te kunnen beoordelen in hoeverre er sprake is van een beperking op het recht op de vrijheid van meningsuiting. Aangezien Facebook eigenaar is van beide sociale netwerksites, mag het in principe op basis van zijn eigendomsrecht eigen regels opstellen, bepalen dat het plaatsen van pornografische of haatdragende uitlatingen niet toegestaan is en mag het zelfs personen weren van zijn platformen.[1] Men zou kunnen stellen dat er geen sprake is van een schending op basis van art. 10 EVRM indien Facebook en Instagram bij het uitoefenen van hun eigendomsrecht content blokkeren of verwijderen die in strijd zijn met hun eigen communityrichtlijnen. Hoe ver een user-generated-content-platform echter precies moet gaan om de rechten van derden te beschermen blijft afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
[1] A. van Hattum, ‘Facebook vs. Vrijheid van meningsuiting’, IT&R 2013, afl. 1067.
Het volledig onderzoek kunt u hier teruglezen.